Blog: Alles met je lijf
2 maart 2020
‘Wie ben ik als ik niet de beschikking heb over mijn lichaam?’
Ze is 46, partner en moeder van drie kinderen. Ze heeft een fantastische baan als lerares lichamelijke opvoeding en daarnaast traint ze een waterpoloteam. Haar man is manager, beiden hebben hun eigen leven en samen genieten ze van verre reizen met de kinderen.
Het leven lacht hen toe.
Ze hoest, gaat na een paar weken langs de huisarts: een foto. Ze gaat alleen naar het ziekenhuis, haar man is op zijn werk. De uitslag is vernietigend: zeer agressieve uitgezaaide kanker, er is geen hoop op genezing. Alle zeilen worden bijgezet, maar ze houdt veel pijn, is snel moe en kortademig.
Ze vraagt om gesprekken met een geestelijk verzorger, weet niet hoe ze zich hiermee moet verhouden: ‘hoe moet dit?’, ‘was ik nog maar gelovig’, ‘ik wil bidden maar weet niet hoe’. Ze voelt geen verbinding meer met de God uit haar kindertijd en tegelijk is er een groot verlangen.
Haar identiteit en zingeving staan onder zware druk: ‘wie ben ik als ik niet de beschikking heb over mijn lichaam?’ Ze bestaat alleen voor en via de sport.
De pijn maar vooral ook de angst voor de pijn worden sterker. Ik vraag haar of dat samenhangt met haar heftige angst voor het grote onbekende na het sterven. Dat beaamt ze. Ik vraag door: kan ze zich hier nog in ontwikkelen? Wat heeft ze nodig om meer te kunnen vertrouwen? Mag ze hopen dat er een goede plek voor haar is na haar sterven? Ik creëer een kort meditatief moment van stilte en spreek een paar voorzichtige zoekende woorden. Dat doet haar goed.
Er is nauwelijks tijd om hier verder iets mee te doen. Ik benoem hoe anders dit is dan vroeger, dat ze zich steeds meer over moet geven aan het proces van achteruitgaan en zich moet toevertrouwen aan de liefdevolle zorg van de mensen om haar heen. Ik zie dat ze rustiger wordt en benoem dat.
Ondertussen sluit haar man zich af van dit proces, hij wil dat ze moed houdt en zich verzet tegen haar lot. Ik spreek op hun verzoek apart met hem. Huilbuien en ruzies volgen, er wordt veel gezwegen. In die stiltes ontstaat een nieuwe verbondenheid.
Binnen een half jaar na de diagnose zakt ze steeds verder weg. Ze geeft zich er steeds meer aan over. Het wordt sereen stil rond haar bed, ze voelt zich gedragen door de mensen om haar heen die haar hebben laten zien dat ze de moeite waard was, ook met het nu zo haperend lijf. En haar man: hij houdt haar vast en laat haar los, hij worstelt met hun lot en geeft haar vertrouwen dat hij het zal redden na haar sterven.